Bezwaarschrift milieuvergunning NV Etablissement Malice

Aan de bestendige deputatie van de Provincie Vlaams-Brabant
Provincieplein 1
3000 Leuven

Aangetekend

Grimbergen, 16 januari 2015

Geachte,

Via deze weg tekenen wij, gemeenteraadsleden van Grimbergen, beroep aan tegen de beslissing van het schepencollege dd. 8 december 2014, 34ste zaak, tot toekenning van een milieuvergunning aan de NV Etablissement Malice, die op zijn terrein aan de Gerselarendries grote hoeveelheden grond en bouwafval wil opslaan en verwerken.

Het betrokken bedrijf was al een tijdje zonder vergunning met dit soort werkzaamheden bezig.

Deze beslissing werd aangeplakt op 17 december 2014. Het beroep is dus tijdig ingesteld.

De dossiervergoeding van 6,20 euro werd op 16 januari betaald op rekening BE04 3751 1109 9031 van LNE Milieuvergunningen, met vermelding van “VLAREM-dossiertaks.”

Wij baseren ons voor dit beroep op volgende gronden:

1. Het bedrijf is gelegen aan de Gerselarendries in 1850 Grimbergen, in de gemengde zone voor lokale bedrijven en wonen. Het perceel van het bedrijf paalt onmiddellijk aan de percelen van private woningen. De plaats waar de afvalstoffen, grond en inert materiaal zal worden opgeslagen, ligt op enkele tientallen meter afstand van deze woningen.

Er is geen beperking inzake het niveau van stapeling, zodat de buren (gezien de beperkte oppervlakte van het terrein) zicht zullen hebben op hoge afvalbergen, die zo goed als rechtstreeks aan hun tuin zullen grenzen. Dit ondergraaft de leefbaarheid van deze woningen en van de hele buurt.

Daarnaast zorgen de activiteiten van het bedrijf ook voor grote hinder op het vlak van lawaai: de grote hoeveelheden grond en bouwafval (tot twaalf zware vrachtwagens per dag) worden verplaatst op het terrein met zware bulldozers. Het schrapende geluid is in de naburige woningen zeer goed te horen, ook de trillingen zorgen voor veel overlast. Het is duidelijk dat deze hinder door de milieuvergunning sterk zal toenemen.

2. De toegelaten hoeveelheden bouwafval, puin en grond zijn te hoog in verhouding met de draagkracht van het terrein. We stellen op dit vlak een opmerkelijke interne tegenstrijdigheid vast in de beslissing. Zo lezen we bovenaan blz. 3 van de betrokken beslissing van het schepencollege dat door de exploitant werd voorgesteld de aangevraagde hoeveelheden “te verlagen tot 2.000 m³, zijnde 600 m³ steenpuin, 600 m³ betonpuin en 800 m³ uitgegraven grond. Ook deze hoeveelheden zijn nog steeds te hoog en dus niet aanvaardbaar,” aldus het college.

Toch vergunt het schepencollege uiteindelijk in art. 1 van zijn beslissing een capaciteit van 990 m3 voor uitgegraven grond, 45 ton voor afvalstoffen en 990 m³ inerte afvalstoffen. Dat is samen meer dan de 2000 m³, een volume dat het schepencollege nochtans zelf als te hoog bestempelde. Door deze hoogst gebrekkige motivatie is deze milieuvergunning onwettig.

3. De vergunning is tevens strijdig met de geldende stedenbouwkundige voorschriften van de industriezone Verbrande Brug voor dit gemengde gebied, waarin staat dat “inrichtingen die abnormaal hoge rook-, reuk-, lawaai-, verkeers- of andere hinder teweegbrengen, niet zijn toegelaten.”

Het is duidelijk dat het betrokken bedrijf voor dergelijke abnormale hinder zorgt en zal zorgen.

In dit verband willen we ook verwijzen naar de stedenbouwkundige voorschriften uit het ontwerp tot herziening van het BPA dd. 5 juni 2009, waarin te lezen valt:

-in deze zone zijn niet toegelaten:
(…)

Milieubelastende activiteiten. Hieronder wordt verstaan alle activiteiten van die omvang, aard of met gevaarrisico dat het niet mogelijk is, door het nemen van maatregelen, alle milieuhinder (abnormaal hoge rook-, reuk-, lawaai- of verkeershinder) of gevaar in de ruime zin van het woord, binnen de grenzen van het eigen bedrijfsterrein te houden.

Opslag van afvalstoffen, grondstoffen, niet-afgewerkte en afgewerkte producten op de groenzones of in openlucht op deze delen die van het openbaar en aanpalend privaat domein zichtbaar zijn en het esthetisch aspect van de omgeving kunnen schaden.

Deze voorschriften zaten weliswaar nog in een ontwerpfase, maar het is onbegrijpelijk dat in casu op geen enkele wijze rekening werd gehouden met het esthetisch aspect van de omgeving, hoewel het bedrijf toch in een gemengd gebied ligt, met private woonpercelen die onmiddellijk aan het bedrijf grenzen.

Bij de opstelling van deze ontwerpvoorschriften wilde men dus absoluut vermijden dat dit soort afvalbedrijven zich in deze gemengde zone zouden vestigen en de waarde van de woon- en bedrijfspercelen zouden ondermijnen. Het is vreemd dat men nu, in weerwil van de plannen die men met deze zone had, zo’n bedrijf uitdrukkelijk toelaat en bovendien de mogelijkheid geeft om enorme hoeveelheden bouwafval te stapelen.

Blijkbaar hebben de motieven die aan de basis lagen van de opstelling van het ontwerp-BPA nergens meegespeeld bij de toekenning van de milieuvergunning en werden visuele en esthetische aspecten volledig buiten beschouwing gelaten, ondanks het feit dat de buurtbewoners in hun bezwaarschriften zeer nadrukkelijk gewaarschuwd hebben voor de leefbaarheid van de buurt.

De motivatie van het schepencollege is om deze reden gebrekkig.

4. De enige wijze waarop men stofhinder probeert in te perken, is de verplichting te benevelen bij periodes van droogte. Dat is ruim onvoldoende, ook al omdat dit nauwelijks kan gecontroleerd worden. Hoe zal men trouwens kunnen benevelen, wanneer het puin of de uitgegraven grond gestapeld wordt op afvalheuvels van 10 of 15 meter hoog?

Nergens wordt in de milieuvergunning rekening gehouden met de zeer aannemelijke hypothese dat er op de Brusselse bouwwerven asbest wordt gevonden. Er worden geen voorzorgsmaatregelen opgelegd, noch verplichtingen inzake een alerte aanpak, zelfs niet voor een aparte opslag. De kans is groot dat bij allerhande afbraakwerken (asbest is veelvuldig aanwezig in oudere gebouwen) gebroken asbestplaten of –staven op de stapels bouwafval terechtkomen en dat de asbestvezels ongehinderd kunnen wegwaaien.

5. De bezwaren op vlak van toenemende verkeersdrukte worden niet ernstig genomen omdat er ‘maximaal’ 24 vrachtwagenbewegingen per dag zouden plaatsvinden. Aangezien al deze vrachtwagens langs de Oostvaartdijk moeten rijden en de Oostvaartdijk zeker ter hoogte van de Gerselarendries bijzonder smal is en dus ongeschikt voor zware vrachtwagens, had men met deze bezwaren inzake mobiliteit wel degelijk rekening moeten houden.

Volgens het college werd het BPA in herziening gesteld en wordt in de toekomst de aanleg van een nieuwe weg voorzien die rechtstreeks naar de Gerselarendries leidt. Het BPA is evenwel al vele jaren in herziening en er zijn nog helemaal geen resultaten te zien. Zelfs wanneer er een nieuw RUP zou tot stand komen, dan is het nog helemaal niet duidelijk wanneer de nieuwe weg er zal liggen en de Oostvaartdijk bijgevolg kan ontlast worden. Het is dan ook niet ernstig dat deze beslissing is gebaseerd op een onzekere toekomstige aanleg van een ontsluitingsweg.

Uit recente brieven aan het gemeentebestuur blijkt overigens dat de aanleg van deze ontsluitingsweg verder weg is dan ooit. Zo blijkt uit een brief van 4 maart 2014 aan het schepencollege dat de Vlaamse overheid (Sectie wegen en Verkeer) niet akkoord gaat met de voorgestelde ontsluiting langs de Erasmuslaan. Dat betekent dat het gemeentebestuur zijn werk helemaal zal moeten overdoen.

Misschien kan er zelfs geen ontsluitingsweg worden aangelegd, vermits het college vreemd genoeg toeliet dat het bedrijf Caterpillar een groot complex kon neerzetten langs de Eppegemsesteenweg. Hierdoor is de (nochtans logische) rechte doortrekking van de Cokeriestraat onmogelijk geworden.

In een brief van 25 juni 2014 aan het Grimbergs schepencollege laat de gedelegeerde bestuurder van NV Waterwegen en Zeekanaal weten dat men weliswaar bereid is om deze weg mee te financieren, maar dat “gelet op de complexiteit en de omvang van het dossier, de aanpassingen aan het wegennet in deze omgeving niet op korte termijn op ons investeringsprogramma kunnen worden opgenomen.”

Dit betekent dat de aanleg van de ontsluitingsweg in de praktijk iets is voor de (zeer) lange termijn. Daarom is het kennelijk onredelijk van het Grimbergs gemeentebestuur om deze aanleg te gebruiken als bijkomend argument voor de toekenning van de milieuvergunning.

6. De aanvragers vroegen om de werkzaamheden ’s morgens vanaf 8 uur te kunnen starten. Op basis van mondelinge contacten met de aanvrager werd dit door het schepencollege omgezet naar 7 uur ’s morgens tijdens de week en 8 uur op zaterdag. Het schepencollege breidt op die manier de aanvraag eenzijdig en op eigen initiatief uit. Dit is onwettig omdat dit niet heeft deel uitgemaakt van het openbaar onderzoek.

Om deze redenen vragen ondergetekenden om de beslissing van het schepencollege te vernietigen.

Bart Laeremans

Eric nagels

Bijlagen bij de verzonden brief:

1. beslissing van het schepencollege dd. 8 december 2014

2. huidig BPA-voorschrift

3. gepland BPA-voorschrift dd. 5 juni 2009

4. brief wegen en verkeer Vlaams-Brabant dd. 4 maart 2014

5. brief Waterwegen en Zeekanaal dd. 25 juni 2014

6. betalingsbewijs

UPDATE: artikel Cursiefje 04/02/2015

CursiefjeNagels

Facebooktwitter